Ja, ik heb iets met kloosters. Het is de magie van oude gebouwen, schuifelende monniken op weg naar hun dagelijkse gebeden en vooral de stilte die mij kan ontroeren.
Enkele keren per jaar duik ik een paar dagen onder in de abdij van de Benedictijnen om deze stilte op te zoeken.
Bijna onmiddellijk ben ik in een andere wereld die zo volstrekt anders is dan wat ik gewend ben in mijn drukke Westerse bestaan. Het begint al bij de weg er naar toe. Ik ben me bewust van een drukke autoweg die overgaat in een smalle weg en tenslotte in een grindpad naar de abdij. Als ik daar loop dan verstomt langzaam het autoverkeer en hoor ik alleen nog maar het grind onder mijn voeten en de vogels in de bomen. Het lijkt of ik hier al een magische grens passeer en al mijn zintuigen alert worden op wat er komen gaat.
Hoe dichter ik het klooster nader, hoe meer er een gevoel van spanning ontstaat. Ik weet niet wat ik tegen zal komen als ik straks echt de stilte in zal gaan. Het voelt alsof ik een afspraak heb met mezelf en nog niet weet waar het gesprek over zal gaan.
De contouren van het kloostergebouw tekenen zich af in de gebogen ramen en de opvallend grote houten voordeur. In mijn fantasie is ook deze deur een poort naar een andere wereld. Een poort naar een diepere laag in mezelf, waarvan ik het bestaan en de inhoud nog niet kan bevatten.
Ik ben me ook erg bewust van de geuren om me heen. De geur van de bomen, de natte bladeren op de grond en vaag de geur van kaarsen en oude tijden. Een geur die niet alleen buiten mij is maar ook in mij is als een oude herkenning van iets dat ik al heel veel eerder heb geroken en ervaren. Ik ga weer die poort door.
En dan is er de stilte van de kloosterkapel. Het is niet zozeer de stilte maar juist de geluiden die in die stilte zo manifest worden. Het getik van regendruppels op het dak en in de verte het geluid van een deur die dichtslaat. De monotone gezangen van de monniken waarvan de geluiden met een lichte nagalm weerkaatsen, alsof de gewelven van de kapel ze terug fluisteren.
Als ik de monniken zie met hun karakteristieke en doorleefde gezichten dan bekruipt me het gevoel dat ik naar een toneelstuk kijk waar ik per ongeluk in terecht ben gekomen. En tegelijkertijd vraag ik me af of ik wel de toeschouwer ben in dat toneelstuk. Misschien is het wel omgekeerd en speel ikzelf in mijn drukke leven een spel waar de monniken mij met mededogen in gade slaan.
Het brengt me in verwarring. Ik merk dat de bijna onwerkelijke sfeer waarin alleen plaats lijkt te zijn voor stilte iets met mij doet. Iets in mij wakker maakt wat niet onplezierig is maar op een bepaalde manier wel spannend is.
Opeens weet ik dat het gevoel te maken heeft met thuiskomen. Dat juist die stilte een diepere laag aanboort waardoor ik een sprong maak naar een dieper bewustzijn in mezelf. Alsof ik een poort doorga en daarachter een intense verbinding ervaar met wie ik ben. Alles om mij heen valt even stil. Alsof ik wakker word uit een diepe slaap. Alsof ik bijna letterlijk val in het hier en nu. Ik kan dit gevoel bijna geen woorden geven. Ik weet wel dat dit wakker worden een gevoel geeft dat me diep ontroert.
‘Diep in mij is een ander leven. Diep in mij is een plek van oneindig verlangen. Een plek van magie. Een diepte zonder begin en zonder einde. Een plek waar ik mijn diepste geluk ontmoet. Ik weet dat die plek er is, want soms als het stil is kom ik in contact met die grootsheid’.